‘Het draait altijd om de bal’ zong een van mijn favoriete liedjeszanger ooit, Jaap Fischer. Zo dacht ik er ook over als opgroeiend jochie. Er waren zat balsporten maar ik koos voor het voetballen; ik kon het redelijk en je kon dit spelletje overal uitoefenen.
Als je maar een bal had.
Mijn vriendjes deelden die liefde ook dus je kon elke dag wel voetballen, van maandag tot en met zondag en het verveelde geen moment. We speelden paaltjesvoetbal of drie tegen drie op straat, of we speelden bij een vriendje in de tuin want zij hadden ‘echte’ doeltjes. Mijn broer en zijn vrienden hadden zelf doelen gemaakt. Die zetten we dan bij ons voor het huis op straat en, mocht er een auto langs moeten dan werden ze zó opgepakt en opzij gezet. Ik praat over begin ’70 jaren dus over het algemeen kon je ze grotendeels op straat laten staan, immers, auto’s waren toen een ‘minderheid’. Soms vergaten we de doelen als we even achter huis wat gingen drinken maar dan was het ook geen probleem want dan zette de bestuurder van de auto de doelen even opzij. Tijd genoeg en de lontjes waren nog lang genoeg.
We voetbalden ook op de schoolpleinen. Dan was het een wirwar van klompen, laarzen, sandalen en schoenen en mochten ‘de meiden’ ook meedoen. Hier werden de voetbalwetten niet zo nageleefd en flirten mocht. Na schooltijd werd vaak het voetbalveld opgezocht en werden er ‘echte’ partijtjes gespeeld op het groene gras. De doelen waren net-loos maar dat was niet erg, soms speelden we zelfs op veldjes waar geen doelen waren, daar werden de palen gemarkeerd door er simpel een jas neer te leggen of een schoen. Op zaterdag voetbalden we voor onze club in korte, opkruiende broekjes en hadden we post elastieken om de voetbalkousen op te houden.
‘Hou het simpel!’ Deze kreet hoor je regelmatig coaches roepen tegen hun puppillen op de voetbalvelden. Toegeschreeuwd, om teveel gepingel de kop in te drukken.
Hebben ze dat zelf bedacht? Niet echt, het komt van ‘onze’ nummer 14, Johan Cruijff die we vandaag verloren hebben. Ik ben er behoorlijk stuk van kan ik wel zeggen. En wellicht heeft het ook te maken met de aanslagen in Brussel en in andere delen van de wereld. ‘Kennen’ zij Cruijff niet? Dat ‘ken’ niet anders want als je Cruijff zag voetballen dan behoor je toch de schoonheid van het spel te zien, gecreëerd door de mens?
Poten. We pootten om wie er bij wie in het team zat. Voet voor voet en als je goed uitkwam mocht je als eerste kiezen wie jij in je team wilde. De beste natuurlijk. Daarna de op-een-na beste enzovoorts. Diegene die als laatste gekozen werd was meestal niet zo goed maar hij mocht meedoen voor het evenwicht in aantal van de twee teams. Wanneer deze dan scoorde was hij even de held van het moment en kreeg hij de welverdiende felicitaties die hij toch een beetje aarzelend in ontvangst nam. Als hij s’ avonds thuis kwam zou hij zijn ouders hierover vertellen, in geuren en kleuren en in alle details. Hierdoor waren zijn ouders weer trots en was het leven gelukkig. Zo ging dat.
Zo simpel was het.
Wij keken ook naar voetbalwedstrijden op de televisie maar we speelden het spelletje het liefst zelf. Maar bij grote toernooien zaten ook wij aan de buis gekluisterd en tierden en vloekten mee als het even tegen zat. En ja, wij groeiden op met Johan Cruijff, bij Ajax, in het Nederlands Elftal, bij Feyenoord en Barcelona. Zodra de scheidsrechter de wedstrijd affloot wisten we niet hoe snel naar buiten te komen om daar, op straat of op een trapveldje, de wedstrijd na te spelen. En dan speelden we niet onszelf maar we speelden de voetballers: Van Hanegem, Haan, Geels, Krol, Neeskens, Rep, Van de Kerkhof, van de Kerkhof, Israël…Cruijff! Geloof me, we stegen boven ons zelf uit!
Wij zagen hem als de dirigent, we zagen hem paassen geven met buitenkantje voet, we zagen hem omhoog springen met een vuist gebald in de lucht als hij gescoord had, we zagen hem zaniken tegen de scheidsrechters en we zagen dat hij niet mee ging naar Argentinië. Ook wisten we van zijn eigen merk kleding en schoenen en we wisten dat zijn vrouw Danny heette en we wisten dat dat allemaal heel logisch was. Later, na het verlaten van onze jeugd, groeide hij met ons mee en zagen we hem als analyticus op de teevee of hij opende weer een voetbalveldje in een achterstandswijk zodat er weer gevoetbald kon worden. ‘Buitenspelen zou een vak op school moeten zijn.’ is een uitspraak van Cruijff waar ik volledig achter sta want anders zullen al mijn voorgaande herinneringen niet meer meegemaakt kunnen worden… En dat zou echt zonde zijn!
Daarom kocht ik ook een bal toen mijn kinderen ‘balrijp’ waren zodat ook zij het spelletje leuk gingen vinden. Natuurlijk moest ik ze daarin begeleiden en na veel tijd geïnvesteerd te hebben door met ze te voetballen werden ze lid van de voetbalclub. Dan ging ik met ze mee naar de trainingen en naar de wedstrijden en moedigde ze zo positief als mogelijk aan. Na de wedstrijden droogde ik hun voetbalschoenen en poetste ze met ledervet zodat ze in top conditie bleven. In het begin moest ik ze nog wel eens wakker schreeuwen als ik zag dat ze een beetje stonden te dromen. Dan keken ze de wormen uit het gras! Maar oefening baart kunst en weldra werden het echte voetballers en groeide ik van trots na een goede actie of een prachtig doelpunt.
Voetballen is dus een belangrijk onderdeel van mijn leven geweest, mede doordat voetballers zoals Cruijff met mij mee opgroeiden. Nu hij overleden is voelt dat als een verloren wedstrijd om het kampioenschap en zal ik, en velen met mij, zonder hem verder moeten…